Winter

december 2023

Een kerstverhaal

Hijgend hingen de vrouw en haar zoon in de leren trekzeel. Achter hen, op de Gaasp schoof het schip krakend en knetterend door de schotsen. Stap voor stap zwoegden ze tegen ijskoude oostenwind. Steeds trager bewoog de boot. Het was niet meer te doen. Doodmoe en nat van het zweet zegen ze neer langs de kant van het besneeuwde jaagpad. Vanachter de helmstok sprong de schipper met een lijn aan land en legde die vast om een boom aan de oever. Toen snelde hij naar zijn vrouw en zoon, trok ze overeind en hielp ze aan boord. Huiverend kropen ze bijeen in de kleine roef die al volstond met rook van het ijzeren kacheltje. Nauwelijks was het er warm, want de gure, harde wind sloeg de rook terug door de schoorsteenpijp. Door de kleine raampjes zagen ze hoe de schotsen langs de boot schuurden en er een felle sneeuwjacht losbrak.

Laag, achter de dijk, lag de kleine boerenhoeve. Een vlagerige rook slierde uit de schoorsteen en in de stal klonk het gerammel en gesnuif van de koeien. De boer, druk in de weer met riek en hooi, schuifelde langs de warme beesten. Het was er aangenaam en knus, terwijl buiten de storm in kracht leek toe te nemen. “Nog even zien of alles goed vast zit.” Hij trok zijn zware jas aan en de pet diep over de ogen. Zo stapte hij besneeuwde erf op. Toen hij opkeek, zag hij boven de dijk een mast. “Een schip, met dit weer?”

In de kajuit onder het zwakke licht van een schommelende olielamp kroop het schippersgezin dicht om het kacheltje. “Zo krijg ik die vracht kolen nooit op tijd in Weesp. Wat een strop!” De man staarde somber voor zich uit. “Laten we maar vroeg naar bed gaan,” zei zijn vrouw, “anders bevriezen we nog.”

De boer, intussen, was nieuwsgierig de dijk opgeklommen en keek naar het schip, omringt door schotsen en wit van de jagende sneeuw. Een vaag schijnsel kwam door de matte ruitjes. “Dat is geen weer voor die mensen,” dacht hij en liep naar de boot. Op zijn kloppen verscheen het hoofd van de schipper boven het luik. “Mensen, jullie vriezen nog dood! Kleed je aan en kom mee naar de boerderij.”

Hij ging het kleumende gezin voor naar de hoeve. Bedeesd bleven ze in de deel staan, terwijl de boer zijn vrouw waarschuwde. Met een hartelijk woord verscheen ze in de deur en noodde hen binnen. Licht en warmte stroomde hen tegemoet. Een grote kachel gloeide in de ruime keuken. Het vuur in het fornuis brandde en in de hoek straalden de kaarsjes van een kerstboom. Op de tafel dampten pannen. Dankbaar schoven ze aan en tastten toe op aandringen van de boerin. “Jullie kunnen hier blijven slapen, dan zien we morgen wel hoe de rivier er bij ligt. Als het weer gaat, laat ik mijn paard jullie schuit trekken. Het komt goed! …… En een gezegende Kerst!”